.

Preek van de week 24e zondag jaar C Nootdorp en Bleiswijk

PREEK

 

Broeders en zusters, jongens en meisjes,

 

Mensen zijn allemaal op zoek naar geluk. Daarvoor gaan ze van huis. Daarvoor gaan ze lange reizen maken. Kennis maken met andere landen en culturen, andere volkeren en religies. Voor even kan het ergens heel fijn zijn. Een vakantie. Een excursie. Een kamp. Maar op den duur verlangen we toch weer naar huis.

 

Waar zijn we echt thuis? Ik denk daar waar we onze vrienden hebben. Waar mensen zijn die van ons houden. Daarom zijn kinderen pas thuis als ze bij hun ouders zijn. En man en vrouw als ze bij elkaar zijn. Niet een huis maar een medemens biedt je geborgenheid.

 

Waarom vond de verloren zoon in ’t verre land geen thuis? Omdat zijn vrienden en vriendinnen alleen op zijn geld afkwamen, maar niet van hem hielden. Waarom wilde hij terug naar huis? Niet alleen omdat daar te eten was, maar omdat daar een vader was die van hem hield.

 

(Eer-)gisteren zag ik de film van Ciske de Rat. Ciske kwam niet graag thuis omdat hij een liefdeloze moeder had. Overal werd Ciske uitgestoten, gepest en weggestuurd en daardoor groeide hij op voor galg en rad en werd het van kwaad tot erger. Uiteindelijk kwam hij in de jeugdgevangenis. Daar kwamen twee mensen nog bij hem op bezoek: een onderwijzer van zijn school en de gevangenisaalmoezenier. Na zijn vrijlating ging hij naar een vriendin van zijn vader die wel van hem hield. Daar voelde hij zich eindelijk thuis.

 

Zo is er diep in de mens ook een verlangen naar een eeuwig thuis. Dat wil dus zeggen: naar een Iemand die altijd van ons houdt. Iemand van wie we afkomstig zijn en naar wie we onbewust terugverlangen. Daarom hebben mensen altijd naar God gezocht. Daarom kan een volwassene die zich heeft laten dopen of vormen zeggen: nu ben ik thuis.

 

God is een God die weggelopen mensen steeds weer zoekt en terugroept. Dat werd de redding voor Paulus die eerst een fanatieke wetshandhaver was en een christenvervolger. Vele, vele jaren na zijn bekering schrijft hij nog met grote vreugde naar zijn vriend Timo: “Ik ben zo dankbaar dat God mij zijn vertrouwen heeft geschonken door mij in zijn dienst te nemen, hoewel ik eertijds een godslasteraar was. … Christus is in de wereld gekomen om zondaars te redden en de eerste van hen ben ik”. Paulus heeft heel diep doorleefd hoe ver je van God af kunt dwalen, maar ook hoe ver Gods genade gaat. Als hij gered kon worden, dan kan iedereen gered worden. Daarom noemt hij zijn redding ook een model voor allen die in de toekomst op Christus vertrouwen. Hij was als de verloren zoon die weer in de barmhartigheid van zijn vader thuisgekomen is.

 

Uit deze verhalen leren we ook iets over ons kerk zijn. Pas als we samen een kerkgemeenschap zijn waar iedereen zich thuisvoelt, dan pas heeft de kerk toekomst. We moeten een geloofsgemeenschap vormen waarin iedereen welkom is, gekend is en geliefd wordt. Ook mensen die een scheve schaats gereden hebben of de kerk een tijd verlaten hebben. De nieuwe paus Franciscus heeft gezegd dat er nu misschien nog maar 1 schaapje in de schaapskooi is en dat er 99 zijn weggelopen. En dat wij de neiging hebben om op dat ene schaapje te gaan passen. Maar wij moeten op zoek gaan naar de 99 schapen die verdwaald zijn.

Iedereen moet zijn best doen om zo’n kerkgemeenschap te zijn: de pastoor, de koster, het koor, de mensen die koffie zetten, maar ook de mensen die na de mis gelijk naar huis gaan. Niet een mooi gerestaureerd kerkgebouw (dat een Rijksmonument is) zal toekomst hebben, maar een gerestaureerde geloofsgemeenschap.