.

Preek 23e zondag door het jaar A

PREEK A23-2014 Pius X, Bergschenhoek en Bleiswijk

 Lezingen: Romeinen 13,8-10 en Matteus 18,15-20

Deze week had ik een gesprek bij de koffie over de nieuwe manier van afrekenen in de supermarkt: je kunt zelf je aankopen scannen en met je pasje betalen. Je hoeft dan niet langs de kassa en dus niet lang te wachten. Maar wordt het voor oneerlijke mensen niet erg verleidelijk om iets niet te scannen en onder in de tas te stoppen?

Stelt u zich eens voor dat u ziet dat iemand dat doet. Zegt u er dan wat van?

 

Jezus zegt: “Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht”.

Er zijn 2 moeilijkheden om dit goed in praktijk te brengen:

 

1. – De eerste moeilijkheid is de vraag: wat is zonde? De moraal van de kerk wordt algemeen betwijfeld. Wat vroeger zware zonde was wordt nu gezien als normaal: niet nuchter ter communie gaan, voorechtelijke geslachtsgemeenschap, second love, overspel, masturbatie, vloeken, blasfemie, abortus. Het wordt tegenwoordig allemaal goedgekeurd, gelegaliseerd of getolereerd. Wat is zonde?

 

Een criminoloog, Boutellier, heeft eens gezegd: “Hel en verdoemenis waren aardige wapens in de strijd tegen de criminaliteit. Eén pastoor die de angst erin weet te houden is waardevoller dan honderd agenten. Alleen: wie luistert er tegenwoordig nog naar de pastoor”. Einde citaat.

Nou, u luistert wel, maar ik ben geen pastoor die de angst erin weet te houden.

Boutellier zegt dat de ontkerkelijking in Nederland één van debelangrijkste oorzaken is van de vertienvoudiging van decriminaliteit sinds 1960.

 

Hij analyseert verder:

“Door de ontkerkelijking is in Nederland een sterk geïndividualiseerde levensbeschouwing ontstaan, waardoor ook de moraal is versplinterd. Vroeger zei de dominee of pastoor wat goed en fout was, nu moet iedereen dat zelf maar uitzoeken.

Veel mensen hebben zich een wat praktische moraal aangemeten. Een grote context bestaat niet meer. Men vraagt zich af: “hoe komt het mij uit?”. Ze zijn tegen fraude, maar willen wel smokkelen met het invullen van hun belastingformulier. Zij zijn tegen diefstal maar als zij voor 25 gulden een goede fiets kunnen kopen, die dus gestolen is, zullen zij dat niet laten.” Einde citaat.

 

Zo komen we bij de 2e moeilijkheid om et evangelie in praktijk te brengen:

– we hebben allemaal onze fouten en gebreken. Wij mogen niet oordelen: “oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden” zegt Jezus op een ander moment. En tot Farizeeën en schriftgeleerden: “Huichelaars, haalt eerst de balk uit uw eigen oog, voordat je de splinter verwijdert uit het oog van een ander”.

Het grote gevaar is dat wij anderen kritiek geven omdat we onszelf beter achten dan de ander. Als we de gebreken van een ander zien, dan voelen we onszelf een beter mens. Kritiek geven kan een vorm van zelfverheffing zijn. Gods plaats innemen.

Ik heb laatst zo’n man gezien in het programma De slimste mens. De arrogantie straalde van hem af. Hij wierp zich op als degene die het allemaal wel wist en ver verheven was boven gewone mensen. Volgens hem was de kerk een criminele organisatie. Het ontbreekt er nog aan dat hij zichzelf de Redder van de wereld noemt.

 

Ik zie onze kerk niet als een criminele organisatie. Maar misschien zijn we wel te tolerant geworden tegenover criminaliteit. Paus Franciscus heeft laatst de maffia in Italië veroordeeld.

 

In sommige protestante kerken is het nog praktijk dat ouderlingen gemeenteleden gaan bezoeken en zeggen dat ze iets niet mogen doen. Luistert het gemeentelid niet, dan wordt hij uit de gemeente gezet en als heiden beschouwd. Zij kunnen zich beroepen op het evangelie van vandaag. Is dat wat Jezus bedoelt als Hij zegt: “Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht”?

 

Hoe lossen we deze moeilijkheden op? De vraag wat zonde is en of wij niet huichelen als we een ander op zijn fouten wijzen.

Daarvoor moeten we de brief van Paulus er bij nemen. Paulus schrijft: “uw enige schuld blijve de onderlinge liefde. Wie zijn naaste bemint, heeft de wet vervuld. Bemin uw naaste als u zelf.”

 

Als we dus kritiek hebben op anderen, mogen we hem alleen terechtwijzen als we hem werkelijk liefhebben. Als we hem willen behoeden voor ongeluk, voor het maken van grote fouten, als we bezorgd zijn om zijn huwelijk, zijn goede naam, zijn gezondheid of veiligheid, als we hem willen behoeden voor gevaar, voor vastlopen in zijn werk, etcetera. Als we hem vooruit willen helpen.

Dat bepaalt dan ook de woordkeuze en de toon van onze terechtwijzing. Dan zeggen we niet: “Jan, je mag de belasting niet oplichten, dat is strafbaar”. Maar bijvoorbeeld: “Jan, zou je dat nou wel zo doen? Als ze er achter komen, dan kun je je zaak wel sluiten, dan staan er zoveel mensen op straat en wordt er beslag gelegd op je huis”. Dat klinkt al heel anders, nietwaar?

 

Als we de ander niet werkelijk liefhebben als onszelf, dan kunnen we beter onze mond houden en geen kritiek leveren. Als we niet uit liefde terechtwijzen, dan zal die ander toch niet luisteren. Helaas, maar zo is het.

Dan is het beter om te gaan bidden voor de zondaar. Dat zuivert het eigen geweten. Dan zien we eerder de balk in ons eigen oog dan de splinter in het oog van een ander.

We kunnen ook met een andere gelovige er in vertrouwen over praten en samen voor de zondaar bidden, “want waar twee of drie eensgezind op aarde iets vragen, zullen zij het verkrijgen van de Vader die in de hemel is.”

 

De ander terechtwijzen kunnen we dus niet zomaar doen. We moeten eerst onszelf onderzoeken, beseffen dat we zelf ook zondaars zijn. Vervolgens ons afvragen of we de ander liefhebben. Dan het juiste moment en de juiste woorden kiezen.

 

Ik kan dus de man die de kerk een criminele organisatie noemt niet persoonlijk gaan terechtwijzen omdat ik geen enkele liefde of sympathie voor hem heb en zelf niet nederig en heilig genoeg ben. Maar we kunnen vandaag wel samen voor hem bidden.