.

preek 20e zondag door het Jaar A

PREEK VAN DE WEEK     20e ZONDAG JAAR A

 

LEZINGEN:                              EERSTE LEZING: Jesaja 56,1-7       EVANGELIE: Mattheus 15, 21-28

THEMA: Vreemden of vrienden?

 

In de vakantie gaan velen van ons naar het buitenland. Daar zijn we vreemdelingen die een andere taal spreken en andere gewoontes hebben. Toch verwachten we dat we gastvrij ontvangen worden. Dat we alle voorzieningen mogen gebruiken en overal in mogen. Natuurlijk betalen we voor het één en ander, maar ga eens na voor hoeveel voorzieningen we niet betalen: de binnenwegen, de verkeersborden, toiletten, parken, bankjes, vuilnisbakken, winkelkarretjes, etc. etc. We zouden er vreemd van opkijken als er bij de ingang van een park of aan het begin van een boulevard of op een bank een bordje stond: “Niet voor buitenlanders”.

Maar hoe is het andersom? Hoe welkom zijn buitenlanders hier in Nederland.? Oké, vakantiegangers zijn welkom. Daar verdienen we aan. Maar asielzoekers zijn minder welkom. Die kosten ons geld. Die nemen een andere cultuur met zich mee waar we nog niet goed mee weten om te gaan.

 

Vermenging van de volkeren is geen nieuw verschijnsel. In de tijd van Jesaja gebeurde het ook al. Er kwamen vreemdelingen naar Israël. Jesaja vraagt de joden tegenover hen rechtvaardig te zijn. De vreemdelingen moeten zich wel enigszins aanpassen. Hij stelt enkele voorwaarden: ze moeten de sabbat onderhouden en niet onteren en trouw zijn aan zijn verbond. Dat betekende, denk ik, zich houden aan de 10 geboden. Dan zal God ook hen zegenen en toegang verlenen tot zijn huis.

 

Onder mijn vakantie in 2002 verbleef ik in een Norbertijnenabdij waar nog maar 5 paters over waren. Ze bewoonden een enorm groot kloostercomplex waar in het verleden ongetwijfeld veel meer paters hadden geleefd. Maar deze communiteit was aan het uitsterven. Om het de abdij in stand te kunnen houden hadden ze een deel van het complex verhuurd. Een deel aan de plaatselijke parochie. Daar was een Afrikaanse priester benoemd. Ik vroeg de paters of de priester kon wennen in onze westerse kerk. Ze antwoordden tot mijn verbazing: “Hij wel, maar wij niet.” “Hoezo niet”, vroeg ik? Het was omdat die Afrikaanse priester andere levensgewoonten had dan zij: hij deed niets op tijd, bleef zomaar weg van het eten, ging zomaar op reis om familie te bezoeken of studiedagen te volgen. Zonder overleg, zonder planning. De paters moesten dan maar inspringen. Liet zijn familie leven op kosten van de parochie. Volgens de paters verwaarloosde hij zijn parochie en was hij alleen maar geïnteresseerd in studeren en geld krijgen.

Een andere vleugel van de abdij hadden ze verhuurd aan studenten. Die begonnen pas te leven ‘s avonds na 22.30 uur terwijl er overal bordjes hingen: na 22.30 stilte in huis. Hun leven kwam tot hoogtepunt zo ‘s nachts rond 1.00 uur. Dan hadden ze een trappistenbiertje op en hoorde je ze lachen en rennen op de gangen. Ze staken geen vinger uit om een handje te helpen in de keuken of zo.

Tenslotte hadden ze een vleugel verhuurd aan de overheid voor de opvang van asielzoekers. Dat betekende dat in die vleugel overdag de ramen wijd open stonden en de radio’s en tv’s die de hele dag aanstonden over het abdijterrein schalden.

Wie voor zijn rust naar de abdij kwam, kwam bedrogen uit. Mijn reisgenoot heeft zich daar verschrikkelijk aan gestoord. Het was natuurlijk heel edelmoedig van de paters om hun abdij open te stellen voor buitenlanders, maar het betekende wel het einde van het kloosterleven.

Wat denkt u: deden die paters daar goed aan of hadden ze er nooit aan moeten beginnen? Ik weet het niet.

 

In het evangelie zien we dat Jezus ook voor een dilemma staat: Hij is in een niet-joods gebied: Tyrus en Sidon: heidense streken. Hij trok zich daar terug, staat er: dus Hij wilde daar even uitrusten, op vakantie zijn, niet hoeven te werken, niet preken, niet genezen, even met rust gelaten worden, geen gezeur aan zijn kop. Jezus had normaal de hele week mensen om zich heen. Net als een beroemde artiest: voortdurend achtervolgd door nieuwsgierige mensen die een handtekening van je willen hebben en met je op de foto willen. Dan wil je er wel een even uit. Even ongezien, even ongestoord. Dus naar het buitenland.

 

Jezus had toen nog het idee dat Hij alleen de levenstaak had om de joden tot een nieuwe geloofsbeleving te brengen. Een leven in naastenliefde en barmhartigheid. De joden wat los te weken van een al te cultische en wettische godsdienstbeleving. “Ik ben alleen maar tot de verloren schapen van Israël gezonden” zegt Hij. Pas later kreeg Hij het gevoel dat Hij Gods liefde aan alle volkeren moest bekendmaken. Misschien wel door ervaringen als die van vandaag.

 

Hij ging dus naar Tyrus en Sidon om uit te rusten. Maar daar komt een Kananese vrouw naar Hem toe, een heidense vrouw dus. Die vrouw doet een beroep op Jezus. Jezus gaf haar geen antwoord. Waarom niet? Misschien kwam ze over als een psychisch gestoorde vrouw, hysterisch, labiel. Misschien wilde Jezus haar op de proef stellen.

Als de vrouw naderbij komt en zich voor zijn voeten neerwerpt en zijn hulp vraagt, dan verdedigt Jezus zijn afwijzende houding. Hij zegt: “Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven”. Daarmee bedoelt Hij dat zijn boodschap voor de Joden bestemd was en niet voor de heidenen. In de oorspronkelijke taal, het Hebreeuws, zit een woordspeling die niet te vertalen is. Het Hebreeuwse woord voor hond is namelijk hetzelfde als het woord voor heiden. Hij zegt dus eigenlijk ook: het is niet goed Gods boodschap aan de heidenen te openbaren, want die geloven het toch niet. Een andere keer staat er in de bijbel: “Je moet geen parels voor de zwijnen werpen, want die vertrappen ze”.

Maar de vrouw is het er niet mee eens: ze getuigt van haar geloof. Dan zegt Jezus: “Vrouw U hebt een groot geloof”. En Jezus geneest haar dochter.

 

We komen dat vaker tegen in de bijbel: Jezus geneest bijvoorbeeld ook de knecht van een heidense honderdman, een legeraanvoerder. Jezus zegt dan: “Zo’n groot geloof heb Ik zelfs in Israël niet gevonden”. Een andere keer geneest Hij tien melaatsen, waarvan alleen de niet-joodse Samaritaan terugkomt om Hem te bedanken. Een het beroemde verhaal van de barmhartige Samaritaan waarin Hij juist een buitenlander ten voorbeeld stelt aan de Joden.

 

Conclusie: laten we ons land en ons hart niet afsluiten voor buitenlanders. Laten we er mee in gesprek gaan en zien wat we van elkaar kunnen leren. Ik ontken niet dat zij moeten integreren en zich aan moeten passen aan een aantal gewoontes en regels in ons land. Bijvoorbeeld onze taal leren vind ik een absolute en gerechtvaardigde eis. En de inburgeringcursus. Over hoofddoekjes op school valt te praten: is het voor hen levensnoodzakelijk? Waarom willen ze het? Anderzijds: wat is het bezwaar? Religieuzen liepen toch ook altijd met een sluier?

 

Hoeveel Nederlanders zijn er niet geëmigreerd? Om maar niet te spreken over de kolonisaties in de vorige eeuwen. We gingen niet alleen naar Amerika, Azië en Afrika om daar de rijkdommen weg te halen, maar ook om daar gelijk de macht te grijpen. Indianen en andere inheemse volken werden slaaf gemaakt als ze al niet werden uitgemoord. Moeten we de buitenlanders dan veroordelen als ze hier een groot deel van hun inkomsten naar hun familie in de 3e wereld sturen?

In onze voetbalclubs halen we de beste spelers uit het buitenland. Bedrijven worden steeds meer multinationals. In Brazilië kwam ik ook al Blokker tegen, C&A, de Amro-bank, Philips, Heineken en allerlei Nederlandse bedrijven.

 

Wordt het geen tijd om de wereld als één groot huis te zien voor alle mensen en niet meer nationalistisch te denken? Alle mensen zijn onze broeders en zusters. Als christenen zouden we voorop moeten lopen in de globalisering en mondialisering omdat wij juist andere motieven hebben dan economische.

 De kerk kent in principe geen grenzen. We zijn een wereldkerk. Laten we daar ook de consequenties uit trekken wat betreft vreemdelingen in Nederland.