.

De kern van ons bestaan: we zijn kinderen van God. Preek 4e zondag veertigdagentijd 2022

De kern van ons bestaan: we zijn kinderen van God. Als we dat beseffen kennen we een vreugde die de wereld ons niet kan geven.

De boom vol witte linten 

Langzaam en met moeite kwam de boemeltrein door het bergland vooruit. De oude stoomlocomotief snoof en snoof en had er blijkbaar moeite mee de reizigers naar hun vakantieplaatsen te brengen. Overal zag je vrolijke gezichten. Alleen in een coupé, waarin twee heren zaten, scheen de jongste allesbehalve gelukkig te zijn. Hij moest wel een zware last op zijn hart hebben. Peinzend keek zijn medepassagier hem aan en begon ten slotte over het weer en het mooie landschap te praten, om met zijn treurige overbuur in gesprek te komen. Het ijs was sneller gebroken dan hij verwachtte. De jonge man, die zo ernstig keek en zo’n ongedurige en onrustige indruk maakte, begon te vertellen. Eerst schuw en stokkend, met lange pauzes. Maar zodra hij merkte, dat de andere niet uit nieuwsgierigheid maar met echte belangstelling verder vroeg en zich echt om hem bekommerde, kwamen de woorden uit hem los.

,Ja, ik heb jarenlang in de gevangenis gezeten,” zei hij, “Jarenlang. Vanmorgen hebben ze me vrij gelaten. Nu ben ik op weg naar huis. Ik heb schande over mijn familie gebracht. Ze hebben mij al die jaren niet een keer bezocht. Geschreven hebben ze ook maar heel zelden. Ik neem het hen niet eens kwalijk. Ik heb hun liefde verspeeld. Misschien hebben ze me ook niet bezocht omdat de reis zo duur was. En brieven werden thuis nooit veel geschreven. Ik hoop, dat ze me toch vergeven hebben, al ziet het er niet naar uit. U kunt zich niet voorstellen, hoe ik het leven dat ik geleefd heb, haat, en berouw heb om alles!” Bewogen sloeg hij zijn handen voor zijn gezicht. Dan ging hij verder: ,,Om het mijn ouders gemakkelijker te maken, heb ik hun een brief geschreven. Ik heb ze gevraagd of ze mij een teken willen geven, waaraan ik meteen kan zien hoe ze over mij denken, als de trein dadelijk onze boerderij voorbij rijdt. Als ze mij vergeven hebben, zouden ze een wit lint in de grote appelboom bij de spoorlijn hangen. Als ze me niet meer thuis willen hebben, dan hoeven ze niets te doen. Dan blijf ik in de trein zitten en ga ver weg, heel ver weg. Waarheen weet ik niet.” Hij wond zich zienderogen meer op. En toen de trein het stadje naderde, werd de spanning ondraaglijk. Hij kon eenvoudig niet door het raam kijken. ,,Zo meteen komt het bruggetje, dan de spoorbomen, en dan.., en dan…”

De ander wisselde snel met hem van plaats en beloofde hem op de appelboom te letten. En dadelijk daarop legde hij zijn hand op de arm van de jonge man. ,,Daar is hij”. Hij kon slechts fluisteren, Zijn stem stokte en de tranen sprongen hem plotseling in de ogen. ,, Alles is in orde! De boom zit vol witte linten!”

 

Het is een verhaal wat me heel sterk ontroert, telkens weer. Omdat je je tijdens het verhaal gaat inleven in de ex-gevangene voel je ook zijn vreugde als hij weet dat hij thuis weer welkom is.

 

Zo kunnen we ook meevoelen met de jongste zoon uit de parabel van de verloren zoon. Misschien zijn wij nooit van huis weg gelopen en hebben wij de erfenis van ons ouders niet over de balk gegooid. Maar toch zijn er overeenkomsten tussen ons en de jongste zoon. Want in dit verhaal gaat het niet om onze verhouding met onze aardse ouders maar met God. We zijn kinderen van God. En van God hebben we ons misschien wel eens afgekeerd. Een tijd van onverschilligheid tegenover het geloof en de kerk. Een tijd dat we het allemaal zelf beter wisten en zelf wel uitmaakten wat goed of slecht is, zonder aan God te denken.

 

Henri Nouwen  heeft een boek geschreven over Rembrands beroemde schilderij van dit verhaal. Het boek heet: “Eindelijk thuis.” Daarin vraagt hij zich af (ik citeer): “Waar hoor ik thuis? Bij God of in de wereld? Veel van mijn dagelijkse bezigheden wekken de suggestie dat ik meer bij de wereld hoor dan bij God. Ik wil steeds voldoen aan de eisen van de wereld: de liefde van de wereld is aan voorwaarden verbonden: de wereld houdt van mij áls ik een goede baan heb, áls ik goede relaties heb, áls ik veel produceer, verkoop en koop. Zo blijf ik slaaf van de wereld. Zo ben ik als de verloren zoon. Ik sta er voortdurend versteld van dat ik mijn gezondheid, mijn intellectuele en emotionele gaven niet ontplooi voor Gods glorie, maar voortdurend gebruik om mensen te imponeren, om bevestigd en geprezen te worden, om te wedijveren voor beloningen”.

Dan schrijft hij dat de verloren zoon heel veel verloor: geld, vrienden, reputatie, zelfrespect, innerlijke vrede, vreugde. Maar één ding verloor hij niet: hij bleef het kind van zijn Vader. Dat zit in dat ene zinnetje verborgen dat hij tegen zijn vader zou zeggen: “Vader, ik men niet meer waard uw zoon te heten”. Enerzijds realiseert de jongste zoon zich dat hij de waardigheid van het zoonschap heeft verspeeld, maar tegelijkertijd herinnert juist het verlies van die waardigheid hem eraan, dat hij een zoon is en nog een vader heeft. Hij ontdekt in dat verre land en in zijn diepste ellende zijn ware identiteit: zoon zijn.

Dat is de kern van ons bestaan: we zijn kinderen van God. Als we dat beseffen kennen we een vreugde die de wereld ons niet kan geven.

Al zijn we ooit van God en de kerk afgedwaald, we kunnen altijd terugkeren en vragen dat God ons weer aan wil nemen als een dienstknecht, als zijn grondpersoneel, in de hoop dat we weer als zijn kind erkend worden.

 

Misschien kunnen we ons ook herkennen in die oudste zoon. Henri Nouwen schrijft in zijn boek dat die oudste zoon op zijn beurt ook verloren loopt. De oudste zoon wil niet meer binnen komen in het huis van zijn vader. Hij stuurt een dienstknecht naar binnen om te vragen wat er aan de hand is en de vader gaat naar buiten om ook zijn oudste zoon terug thuis te halen.

Wat is er met die oudste zoon aan de hand? Hij is jaloers op de jongste zoon. Die krijgt een feest terwijl die slecht geleefd heeft. Misschien is de oudste diep in zijn hart wel jaloers op dat slechte leven. Wij noemen het gedrag van anderen vaak immoreel en verwerpelijk. We hebben geleerd dat bepaalde dingen niet mogen . Maar diep in ons hart verlangen wij er soms ook naar. We vragen ons af waarom we er zelf niet aan mee mogen doen. Ik noem maar iets als buitenechtelijke seks. Het gehoorzame en plichtsgetrouwe leven, waarop we trots zijn en waarvoor we geprezen worden, ervaren we soms ook als een last en beperking van onze vrijheid. Die brave oudste zoon wordt bij het zien van vaders barmhartigheid opeens een gebelgd, trots, onsympathiek en zelfzuchtig figuur. Onder de zogenaamde rechtvaardige en fatsoenlijke mensen is er heel wat wrok, oordeel en veroordeling.

 

Met de woorden “die zoon van u” maakt de oudste zoon zich ook los van zijn vader en zijn familie. Die oudste zoon heeft geen broer meer en geen vader. Op zijn broer kijkt hij met minachting neer en van zijn vader keert hij zich verongelijkt af. De oudste is een vreemde geworden in eigen huis.

Hij kan ook maar op één manier gered worden uit die verlorenheid: ook de uitgestoken hand van zijn vader aanvaarden. De liefde van zijn vader aanvaarden Tevreden zijn met zijn kind-zijn van de vader, de woorden accepteren die zijn vader zegt: “Jongen, jij bent altijd bij mij en alles wat van mij is, is ook van jou.”

 

Zo kunnen wij gered worden: als we accepteren dat we kind van God zijn. Maar dan moeten we ook net als de barmhartige vader worden: barmhartig voor onze medemens. Zonder barmhartigheid zijn we geen kind van God en zijn we zelf de verloren oudste zoon.

God geeft ieder een nieuwe kans: de jongste en de oudste zoon. In welke van de twee we ons ook herkennen, in beide gevallen zijn we verloren gelopen en reikt God ons zijn vergevende vaderhand.

 

Kunnen we ons ook in de vader herkennen?

De vader heeft zoveel liefde voor zijn kinderen dat hij ze niets wil afdwingen. Niet om thuis te blijven en niet om binnen te komen. Iedere veroordeling, afwijzing, verbittering, naijver wellust, hebzucht, woede, wrok, jaloersheid of wraakzucht ten aanzien van zijn verloren kinderen is deze vader vreemd. Het enige wat hij voelt als kinderen zich van hem losmaken is intens verdriet. En daarom blijft hij altijd hopen op terugkeer en daarom is zijn vreugde zo groot als die terugkeer er is.

 

De vader vergelijkt niet. Hij vergelijkt de ene zoon niet met de andere. Wij mensen vergelijken ons zo graag met anderen. Daarmee ging de oudste de mist in. Veel verdriet in het leven komt voort uit de drang om ons met anderen te vergelijken, die het beter doen of meer geluk hebben in het leven. De wereld zit vol klassen, rangen, standen, statistieken, cijfers en wedstrijden, concurrentie en ambities.

Onze God, die zowel vader als moeder voor ons is, vergelijkt niet. Ieder is zijn kind. Punt uit.

Hierin ligt de keuze: bezien we anderen en onszelf met de ogen van de wereld of met die van Gods liefde?

Keren we terug tot die God. Hij wácht niet alleen op ons, maar komt ons zelfs tegemoet.